Leidt meer fietsen tot minder overgewicht?

Op dit moment heeft 13% van de kinderen tussen 5 en 16 jaar in Nederland overgewicht, ongeveer 7%, ofwel 75.000 kinderen, heeft ernstig overgewicht, ook wel kinderobesitas genoemd. Dit betekent dus dat ongeveer 1 op 8 Nederlandse kinderen te zwaar is en 1 op 14 veel te zwaar. Dit is een verdubbeling ten opzichte van 1995. Obesitas bij jonge kinderen vergroot de kans op ouderdomsdiabetes (suikerziekte) waardoor ook het risico dement te worden fors toeneemt.

Volgens het RIVM is in Nederland ruim 45% van de volwassenen ‘te zwaar’. ‘Te zwaar’ wordt door het RIVM gedefinieerd als een Body Mass Index (BMI) boven de 25. Een BMI boven de 30 wordt gezien als extreem overgewicht, of obesitas. Ongeveer 11% van de Nederlanders boven de 20 heeft obesitas. In het begin van de 80-er jaren was dat nog maar 5% (zie Figuur 3). Ofwel, het probleem van obesitas is in de afgelopen 30 jaar ruim verdubbeld.

Figuur 3  Ontwikkeling van het aandeel van de bevolking ouder dan 20 jaar dat last heeft van ernstig overgewicht, gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht (bron: Zorgatlas)

Hoe obesitas over Nederland verdeeld is, is weergegeven in Figuur 4. Opvallend is dat in de kop van Noord-Holland minder mensen last hebben van ernstig overgewicht terwijl in de provincie Drenthe, in Flevoland, delen van Gelderland en Zuid-Holland en in Zuid-Limburg meer mensen last hebben van ernstig overgewicht.


Figuur 4   Afwijking van het landelijk gemiddelde voor wat betreft het vóórkomen van obesitas onder de bevolking ouder dan 20 jaar (bron: Zorgatlas)
Hoe beïnvloedt obesitas de gezondheid?
Overgewicht en ernstig overgewicht kunnen leiden tot verschillende ziekten en aandoeningen. Het risico stijgt  naarmate de Body Mass Index (BMI) of de buikomvang toeneemt. Volwassenen met een BMI hoger dan 30 hebben 5-12 keer zoveel kans op suikerziekte, en een 2 tot 4 keer zo hoge kans op hartziekten en een aantal vormen van kanker, dan volwassenen met een normaal gewicht. Recent is geschat dat ongeveer één op de zeven gevallen van hart- en vaatziekten in Nederland toegeschreven kan worden aan overgewicht. Andere aandoeningen die in verband staan met (ernstig) overgewicht zijn: aandoeningen van het bewegingsstelsel, aandoeningen van de ademhalingswegen en onvruchtbaarheid.

Het gezondheidsverlies door overgewicht en ongezonde voeding samen is vergelijkbaar met het gezondheidsverlies door roken. Door het RIVM is berekend dat overgewicht en roken samen verantwoordelijk zijn voor 20 tot 25% van het gezondheidsverlies als gevolg van ongezond gedrag, zoals roken, en ongezonde persoonsgebonden factoren, zoals het wonen aan een drukke weg . Als niemand in Nederland te zwaar zou zijn, dan zou de levensverwachting een half jaar hoger zijn geweest. En als niemand zou roken, dan zou de levensverwachting in Nederland bijna twee jaar hoger zijn geweest.

Het gezondheidsverlies door overgewicht en het eten van ongezonde voeding bedraagt naar schatting 300.000 tot 400.000 DALY’s. Ter vergelijking: het aantal DALY’s als gevolg van verkeersonveiligheid bedraagt in Nederland ongeveer 75.000 (zie ook Baten en Kosten).

Kritiek op BMI
De BMI lijkt een wetenschappelijk verantwoorde maat voor het al dan niet hebben van onder- of overgewicht. Niets is minder waar. De BMI is circa 200 jaar geleden bedacht door een Belgische wiskundige die geen verstand had van voeding noch gezondheid. Met trial and error heeft hij bedacht dat de formule ‘gewicht gedeeld door lengte in het kwardraat’ de beste resultaten gaf voor zijn onderzoekspopulatie. Er zijn verschillende kritiekpunten op de BMI:
-          de formule, of althans de grenzen voor onder- en overgewicht, zijn destijds gebaseerd op een relatief inactieve onderzoeksgroep, bij actieve mensen is bij hetzelfde lichaamgewicht minder vaak sprake van overgewicht dan bij inactieve mensen;
-          buikomvang is een belangrijke indicatie voor daadwerkelijk overgewicht, maar speelt in de formule alleen een indirecte rol en
-          de BMI maakt geen onderscheid tussen botten, spierweefsel en vet, goed getrainde mensen of mensen met zware botten kunnen qua BMI hetzelfde scoren als mensen met veel vetweefsel.
De BMI is een goede maat zijn voor grootschalig bevolkingsonderzoek, voor individuele beoordeling van overgewicht is de BMI veel minder geschikt.

Om overgewicht te meten is het beter om het vetpercentage te meten. Een vetpercentage hoger dan 32% geldt bij vrouwen als overgewicht, bij mannen is dit 25%. Vetpercentage wordt gemeten met een vetpercentagemeter, sommige weegschalen hebben zo’n meter ingebouwd.

Hoe houdt obesitas verband met bewegen?
Uit verschillende onderzoeken (zie Hess en Russell, 2012) blijkt een verband te bestaan tussen de mate waarin mensen bewegen en hun Body Mass Index (BMI). De BMI is een maat voor het gewicht van mensen gerelateerd aan hun lengte. Nog interessanter is dat dezelfde onderzoeken in veel gevallen ook een verband vinden tussen de inrichting van de stedelijke omgeving (o.a. hoge of lage dichtheid) en/of de toegang tot openbaar vervoer en de mate waarin de inwoners bewegen. Er lijkt dus een verband te bestaan tussen RO- en mobiliteitsbeleid en de mate van overgewicht.

Het lastige is dat de wetenschappers het nog niet eens zijn over hoe sterk de verbanden zijn en bovendien vinden niet alle onderzoeken significante verbanden.

Het RIVM concludeert op basis van een literatuuronderzoek dat meer lichamelijke activiteit niet per definitie leidt tot minder lichaamsgewicht (Milder et al., 2010). Dat komt namelijk doordat meer bewegen in veel gevallen wordt gecompenseerd door meer voedselinname. Daarnaast kunnen mensen wanneer zij bijvoorbeeld van en naar het werk gaan fietsen, besluiten om ’s avonds niet meer te gaan hardlopen. Effectief beleid gericht op afname van overgewicht, moet zich tegelijkertijd richten op meer bewegen als gezonder/minder eten. Het gaat dan uiteraard niet alleen om meer fietsen maar ook om meer lopen, bijvoorbeeld kinderen naar school laten lopen of lopend naar de supermarkt om de hoek.

Het Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen heeft in 2011 geëxperimenteerd met de loopbus waarin een groep kinderen onder begeleiding van ouders of vrijwilligers naar school lopen (zie http://kic.nisb.nl/site/nieuws/show/6408). Andere interessante voorbeeldprojecten waarin wordt aangezet tot meer bewegen zijn:
-          schoolvervoerplan (bijv. het Octopusplan, www.octopusplan.nl);
-          Hounslow Active Travel (www.hounslowtravelactive.co.uk/);
-          Twee werkdagen op de fiets (http://www.rij2op5.nl/).

Leidt meer fietsen tot minder obesitas?
Figuur 5 toont in hoeverre het totaal aantal fietskilometers per inwoner in een gemeente afwijkt van het landelijk gemiddelde. Gemiddeld fietst een Nederlander 900 kilometer per jaar (bron: MON). Maar de verschillen tussen gemeenten zijn groot. In het heuvelachtige Zuid-Limburg ligt het fietsgebruik in alle gemeenten onder het gemiddelde, behalve in Maastricht. Opvallend is ook dat in het zuidoosten van de provincie Groningen het fietsgebruik relatief gering is, net als op Flevoland. Van de vier grote steden scoort alleen Amsterdam licht boven het gemiddelde. Rotterdam ligt qua fietsgebruik ver onder het gemiddelde. Opmerkelijk is bovendien als fietsgebruik (Figuur 5) en aanwezigheid van obesitas (Figuur 4) vergeleken worden, dat in die gebieden waar men weinig fietst, Zuid Limburg, delen van Gelderland, Drenthe en Flevoland, obesitas veel meer voorkomt. En andersom ook: waar men relatief veel fietst, Noord-Holland Noord, obesitas veel minder voorkomt.  
Figuur 5 Afwijking ten opzichte van het landelijk gemiddeld van het aantal fietskilometers per inwoner per jaar, per gemeente (2002-2008)

Tabel 1 toont de vijf gemeenten, groter dan 50.000 inwoners, waar het meest wordt gefietst, en de vijf gemeenten waar het minst wordt gefietst. Inwoners van Zwolle fietsen een factor 3 meer dan inwoners van Heerlen.



Top 5 gemeenten > 50.000 inwoners
waar het meest wordt gefietst
Top 5 gemeenten > 50.000 inwoners
waar het minst wordt gefietst
Zwolle
1295
Heerlen
393
Doetinchem
1265
Lelystad
486
Hengelo
1246
Rotterdam
555
Amersfoort
1244
Vlaardingen
636
Groningen
1241
Helmond
645

Tabel 1 De vijf gemeenten, groter dan 50.000 inwoners, waar het meest en het minst wordt gefietst (in kilometer per inwoner per jaar)

Kindvriendelijke straten stimuleert bewegen
Een van de aangrijpingspunten om te zorgen dat mensen genoeg bewegen is de stedenbouwkundige en verkeerskundige inrichting. Een veilige en vriendelijke woonomgeving biedt kinderen en volwassenen bescherming, bewegingsvrijheid en belevingswaarde. Als de inrichting uitnodigt tot bewegen maakt dit mensen fitter, maar komt het ook ten goede aan de verkeersveiligheid. Kennis over een goede inrichting vindt u in:


Fiets je Fit
Fietsen verbetert natuurlijk ook de conditie van mensen, los van eventueel overgewicht. Uit onderzoek door TNO blijkt dat naar je werk fietsen eenzelfde effect op je gezondheid heeft als 1 a 2 keer per week fitnessen. En dat je conditie vergelijkbaar wordt met die van 10 jaar jongere collega's die niet fietsen. Een betere conditie kan weer leiden tot besparingen op de kosten van gezondheidszorg. Zeker met de toename van het aantal oudere mensen een belangrijk effect van fietsen. Een artikel in Milieu geeft een opsomming van de baten.Een artikel in Fietsverkeer in 2008 geeft een aardig overzicht van allerlei studies naar gezondheidswinst voor fietsen. De relatief goedkope investeringen in fietsmaatregelen lijken zich al snel terug te verdienen. Het gaat hierbij niet alleen om infrastructurele maatregelen, maar ook om gedragsgerichte maatregelen. Een voorbeeld hiervan is de campagne Fiets je Fit die het Fietsberaad samen met de gemeente Zwolle heeft opgezet.

In navolging van andere landen werd in 1998 door een groep experts de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB) opgesteld. Dit is een breed gedragen advies over de minimale hoeveelheid lichaamsbeweging die vanuit gezondheidsoogpunt wenselijk is:

De Nederlandse Norm Gezond Bewegen voor verschillende leeftijdscategorieën
Jeugd (<18 jaar)  
dagelijks een uur matig intensieve lichamelijke activiteit, waarbij de activiteiten minimaal twee maal per week gericht zijn op het verbeteren of handhaven van lichamelijke fitheid (kracht, lenigheid en coördina-tie)
Volwassenen (18-55 jaar)
een half uur matig intensieve lichamelijke activiteit op tenminste vijf, bij voorkeur alle dagen van de week; voorbeelden van matig intensieve lichamelijke activiteit bij volwassenen zijn wandelen met 5-6 km/u (dus flink doorwandelen) en fietsen met 15 km/u
Ouderen (55-plussers)
een half uur matig intensieve lichamelijke activiteit op tenminste vijf, bij voorkeur alle dagen van de week; voor niet-actieven, zonder of met beperkingen, is elke extra hoeveelheid lichaamsbeweging meegeno-men; voorbeelden van matig intensieve lichamelijke activiteit bij ouderen zijn wandelen met 3-4 km/u en fietsen met 10 km/u

Volgens het Trendrapport Bewegen en Gezondheid 2006/2007 (TNO, 2008) voldeed rond de eeuwwisseling ongeveer 44 procent van de Nederlanders aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen. In de jaren daarna stijgt dit percentage tot 59 procent in 2007. Deze positieve ontwikkeling geldt niet voor iedereen. Ruim 40 van de Nederlanders beweegt dus onvoldoende.

Om meer te kunnen zeggen over het effect van een toename van het fietsgebruik op de bewegingsarmoede maakte het Fietsberaad een analyse van de verschillen tussen provincies:


Figuur 6 Het verband tussen fietsgebruik en bewegingsarmoede (bron: Fietsberaad obv CBS statline)

Zowel het fietsgebruik als het percentage inwoners dat niet voldoet aan de bewegingsnorm verschilt per provincie. Er blijkt een statistisch significant verband. In provincies waar de inwoners relatief veel tijd aan fietsen besteden, zoals Overijssel en Groningen, is het percentage inwoners dat niet voldoet aan de norm voor lichaamsbeweging ook lager. En anderzijds, in provincies met een laag fietsgebruik (Flevoland, Limburg) lijden relatief veel inwoners aan bewegingsarmoede. De verschillen in bewegingsarmoede kunnen voor meer dan 60 procent verklaard worden door verschillen in fietsgebruik. Hiermee is nog geen oorzakelijk verband aangetoond. Wel geeft het Fietsberaad de volgende indicatie:


Bij 10 procent meer fietsgebruik daalt het percentage inwoners met bewegingsarmoede met 1,5 procent-punten. Dit wordt bereikt als een gemiddelde inwoner per dag 1 minuut en 15 seconden langer op de fiets zit.


Relevante websites en literatuur
-          ZorgatlasRIVM
-          Nationaal Kompas Volksgezondheid, RIVM
-          De fysieke omgeving in relatie tot bewegen en voeding (RIVM)
-          Milder, I.E.J., J.M.A. Boer, W.J.E. Bemelmans (2010) Effect van verandering in de energie-inneming of de lichamelijke activiteit op het lichaamsgewicht, Een verkenning van de literatuur rond de energiebalans, Briefrapport 260464001/2010, RIVM
-          Hess, D.B., J.K.R. Russel (2012) Influence of built environment and transportation access on body mass index of older adults: Survey results from Erie County, New York, Transport Policy 20 (2012) 128-137
-          Trendrapport Bewegen en Gezondheid 2008/2009 (TNO)
-          artikel: BMI van kind verandert niet door bewegen
-          Bereken je eigen BMI

Tidak ada komentar:

Posting Komentar